Welke gemeenschappelijke outputindicator moet worden gebruikt om de steun voor ondernemerschap te monitoren: die over zelfstandigen of die over kmo’s?
De benadering hangt af van wie rechtstreekse steun krijgt (de zelfstandige als persoon of zijn of haar onderneming als entiteit?) en van het doel van de gesteunde acties. Personen die directe ESF+-steun genieten, zijn die personen die de actie beoogt te ondersteunen (m.a.w. de doelgroep); voor hun deelname worden specifieke middelen toegewezen. Als de actie dus bedoeld is om zelfstandigen als individuele personen te helpen hun vaardigheden te verbeteren (bv. door middel van individuele opleiding of begeleiding), dan moeten ze worden geteld als deelnemers onder EECO05 (“werkenden, onder wie zelfstandigen”). In dat geval geniet hun onderneming indirecte steun en mag die niet worden meegeteld onder EECO19 (“aantal ondersteunde kmo’s”). Als de actie daarentegen bedoeld is om bedrijven te helpen (bv. door middel van stimulansen voor aanwerving of juridisch/boekhoudkundig advies ten behoeve van het bedrijf), dan moeten de ondersteunde kmo’s wel worden geteld (onder EECO19). De zelfstandigen of aangeworven personen mogen in dat geval niet worden gerapporteerd onder de desbetreffende gemeenschappelijke outputindicatoren (omdat ze beiden indirecte steun van het ESF+ genieten). Indien nodig kunnen er programmaspecifieke indicatoren worden vastgelegd om de groepen af te dekken die geen directe steun van het ESF+ genieten (bv. het aantal werklozen die worden aangeworven dankzij de steun aan de kmo’s).